Het Natuurschoon bos en zijn naaste omgeving kent een onverwacht rijke historie. Zo had het in 1192 gestichte Cisterciënzer Klooster van Aduard hier een uithof. Het klooster had een groot gebied in Noord Drenthe als leen van de bisschop van Utrecht. Dit gebied was voor het klooster van belang vanwege de aanwezigheid van veen en potklei. Turf moest worden gebruikt voor het bakken van stenen en daarvoor gebruikte men aanvankelijk voornamelijk potklei. Beide grondstoffen waren in de directe omgeving van Aduard niet aanwezig. Men had via het water gemakkelijk toegang tot het gebied. Het grote veenpakket op de grens van Drenthe en Groningen en een deel van het plateau van Drenthe waterde af op de zee via de Lauwers en het Reitdiep. Via een soort flessenhals bij Leek stroomde het water naar het Zulthemeer en daarna via de Munnikesloot en het Reitdiep naar de zee.
Het werk van de monniken en lekenbroeders bestond uit turf steken, potklei graven en voedsel verbouwen op de es van Terheijl. Van het “ora et labora” was vooral het werk van belang. Dit werk was erg zwaar en vandaar dat men wel eens stelt, dat de uithof ook diende als een soort strafplaats voor de monniken. In ieder geval verfraaide abt Wolterus later de uithof en werd het een aangenaam buitenverblijf voor het klooster. Het Paradijs.
Tijdens de tachtigjarige oorlog kwam een deel van de omgeving in het bezit van de van Ewsums. De van Ewsums vochten aan de kant van de Staatsen. In 1580 werd het klooster van Aduard verwoest en verviel het gebied van de bisschop in Noord Drenthe aan de Staten van Groningen en Drenthe. Eerst Wigbolt van Ewsum en later zijn zoon Caspar van Ewsum breidden hun bezittingen in de buurt van Leek en in Noord Drenthe steeds verder uit. Caspar van Ewsum verhief de vroegere uithof en later Huize Ter Heijl tot één van de 18 havezates van Drenthe, had zitting in de Staten van Drenthe en werd zelfs drost van Drenthe.